Op deze pagina leer je hoe je de onderdelen van een domeinnaam of een IP-adres moet interpreteren.
Er zijn twee hiërarchische adressystemen op het internet: domeinnamen en IP-adressen. We gebruiken domeinnamen, zoals bjoc.nl, om naar websites te gaan. Computers die deel uit maken van het domeinnaamsysteem vertalen die domeinnamen naar IP-adressen om data te vinden en verzenden.
Een hiërarchie is een ordening van dingen met de grootste of hoogste categorie bovenaan en daaronder dingen gesorteerd in subcategorieën. Meestal wordt deze hiërarchische rangschikking weergegeven in driehoekige vorm of in een boomstructuur.
Een domeinnaam is een voor mensen leesbare manier om een website te vinden.
Een IP-adres is een voor machines leesbare manier om een computer in het internet te vinden. Bijvoorbeeld een webserver of jouw eigen computer. Het is een uniek getal toegewezen aan een apparaat in een computernetwerk, lokaal en wereldwijd. IP-adressen bestaan altijd uit groepjes getallen gescheiden door punten 128.32.189.18 of dubbele punten 2001:db8:0:1234:0:567:8:1.
Een hiërarchie is een constructie met de grootste categorie of map bovenaan en met subcategorieën (submappen) daaronder.
Het domeinnaamsysteem (DNS) is een internetprotocol om domeinnamen te vertalen naar IP-adressen.
Voor het internettijdperk waren er alleen kleine netwerken van computers, zoals het Arpanet, dat op zijn piek 200 computers bevatte en waar iedere computer de namen van alle andere computers in het netwerk kende. Die directe kennis werkte voor kleine netwerken, maar het is niet handig voor een paar miljard computers. Tegenwoordig zorgt een hiërarchie ervoor dat het systeem verzoeken voor IP-adressen kan sturen naar domeinnaamservers over het hele netwerk.
Denk even terug aan de structuur van een URL:
Net zoals het pad in een URL een specifiek bestand lokaliseert in een hiërarchie van
folders op een server, zo geven domeinnamen een specifieke website aan in een hiërarchisch
domeinnaamsysteem (het DNS). De hiërarchie van het domeinnaamsysteem simplificeert het proces
van het vinden van een computer met een bepaalde domeinnaam, omdat de DNS-servers die helpen bij het lokaliseren
van domeinen geen enorme lijsten hoeven bij te houden met elke hostnaam ter wereld. In plaats
daarvan hoeft de computer van een gebruiker alleen maar te weten waar ze een root domain server
kunnen vinden. Dat is de server die zegt waar alle domeinnamen op het hoogste niveau zijn,
zoals .org, .com of .edu, en de server weet waar je het domein berkeley.edu kan vinden. Die server weet op zijn beurt
dan weer waar de subdomeinen te vinden zijn, zoals snap.berkeley.edu.
Het hoofddomein kan een landcode zijn (zoals .nl voor Nederland) of een categoriecode (zoals .com voor bedrijven). De laatste twee stukjes van een domeinnaam (zoals berkeley.edu) vormen het primaire domein, het hoofdadres van de site. Subdomeinen zijn subsecties van primaire domeinen of van andere subdomeinen. Bijvoorbeeld:
Wanneer we een domeinnaam typen in de browser, dan vraagt de browser het domeinnaamsysteem om het IP-adres te vinden van de server die we willen bezoeken. IP-adressen zijn unieke, numerieke adressen toegewezen aan ieder apparaat op het internet. Zowel domeinnamen als IP-adressen zijn hiërarchisch, maar in tegenstelling tot domeinnamen staan bij IP-adressen in het adres eerst de hogere niveau's en daarna de individuele sites (zie de afbeelding rechts).